vrijdag 3 juli 2015

Het mierennest, het einde: over de derde klas

Het ziekenhuis
Buiten het grauwe, saaie blok dat het ziekenhuis heette stond een houten paard met vier heemskinderen, verlicht met honderd felle lampen. Als een teken van hoop dat teniet werd gedaan zodra je binnenstapte. Een kalm restaurantje waar kleurige ballonnen werden verkocht gaf de indruk dat het ziekenhuis een verblijfplaats was. Niet voor zieken, maar in het algemeen. Alsof er geen mensen ingingen die er niet levend uit zouden komen.
De fietstocht had niet lang geduurd, de school lag op nog geen tien minuten van het ziekenhuis. Het was een projectdag zoals de school het noemde. De geur was misselijkmakend zoals een ziekenhuisgeur immer is.
Lucy  keek op naar de klok. Zes uur. Het zou nog zeker twee uur duren voor ze de frisse buitenlucht weer in kon ademen.
Ze had voorop gelopen bij de lerares, maar de klas volgde nu gestaag. Hun hoofden naar elkaar gericht, de drukkende sfeer van het ziekenhuis negerend, en druk pratend. Een lawaai die overtroffen werd door de lerares die de leerlingen zei stil te zijn. In het ziekenhuis moest stilte heersen. Het was opmerkelijk warm in het ziekenhuis toen G3 door de gangen naar een kamertje vol met stoelen liep. Naast de stoelen deed de kamer leeg aan met alleen een beamer aan de voorkant.
Twee vrouwen in witte jassen stonden voor het lokaaltje. Eén van hen was jong, maar haar uitdrukking liet meer jaren aan levenservaring zien dan ze werkelijk had gehad. De andere vrouw was ouder en keek uitdrukkingloos over de leerlingen heen. ‘Sluit de deur’ beval ze de lerares. Ze sprak: ‘zolang jullie hier zijn zullen jullie stil door de gangen lopen. Het kan zijn dat jullie op een computer gegevens van patiënten tegenkomen. Hierover mag je tegen niemand iets zeggen in verband met privacy. Als jullie hier iemand binnen zien komen die jullie kennen, mag je dat tegen niemand zeggen, ook niet vanavond tegen je ouders. Het ziekenhuis is gesloten voor bezoekers nu, maar een ziekenhuis is dag en nacht open en er kunnen altijd mensen binnen worden gebracht. Jullie worden opgedeeld in twee groepen. Eén groep gaat met mij mee en de andere groep gaat met mevrouw de Wit mee.’ Na die woorden werd de klas ingedeeld in twee groepen. In de eerste groep zaten Kim, Tom, Linda, Lisanne, Sven en Najib. Kim en Najib zaten altijd bij elkaar in een groep. Ze hoorden bij elkaar. Kim was groot en vrij bleek. Hij was een rots waar een zee jarenlang tegenaan kon beuken zonder dat het af zou brokkelen. Najib was onopvallend als hij wilde, als een mus, maar iemand die je altijd achter je hoorde kwetteren als je niet eens wist dat hij er was. Tom was grappig en aardig. Hij kon mensen altijd laten denken dat hij betrouwbaar was, terwijl hij vaak loog. Hij was een grappig, klein diertje, als een hamstertje, die je met alles weg zou laten komen, hoe vaak hij het ook deed. Je werd niet boos op hem. Hij klitte erg aan Sven. Sven was anders. Hij leek dieper en was vaak ook wat stiller. Grijs als een pauw, die zijn staart nog moest openslaan. Hij leek mysterieus bijna, wat er in zijn hoofd omging wist niemand, behalve Tom misschien. Linda en Lisanne leken al net zo onafscheidelijk. Linda praatte veel. Haar stem klonk als een kwakkende eend overal bovenuit en stopte nooit. Ze was een sociaal, tikkeltje brutaal meisje. Lisanne was heel anders. Met Linda praatte ze veel, maar ze kwam er minder bovenuit en was erg braaf. Ze was mooi, als een zwaan, maar leek er zelf niet erg bewust van. Bescheiden liep ze naast Linda, bijna wegvallend in haar schaduw, maar toch een sterk individu. De groep zou Lucy de rest van de dag niet meer zien, daar ze in tegenovergestelde richting de tour door het ziekenhuis zouden maken.
De tweede groep bestond uit: Luna, Norali, Pauline, Timmie, Karel, Evert en Lucy.
 Luna, Norali en Pauline waren met z’n drieën een hecht groepje. Luna, was mooi, doch bescheiden. Als een paradijsvogel fladderde ze rond, geen oog voor pijn of verdriet, enkel  voor hoop. Norali was heel anders. Door haar stekende opmerkingen soms, als een snoek die zijn prooi aanvalt, was ze niet door heel de klas geliefd, maar toch een sociaal mens die met iedereen samen kon werken. Pauline was stiller. Ze was lief en met haar kleren zeer kleurrijk, als een met een regenboog bevlekte vlinder.
Timmie hoorde je overal bovenuit. Als een springveer zat hij geen minuut stil en iedereen moest weten wat hij op dat moment dacht. Hij was in de hele klas geliefd, maar door de leraren iets minder. Karel liep achter zijn klasgenoten aan. Soms liep hij bij Lucy, soms bij Norali, Luna en Pauline. Hij was een trouwe vriend, als een labrador, die het met iedereen kon vinden, maar van de ene kant zo naar de andere kant liep. Evert liep er verlegen achteraan. Een aardige jongen, maar als je wat tegen hem zei deinsde hij als een schuw hertje terug. Hij lachte en zei niks.

De groep liep langs grote apparaten zoals de MRI-scan en de CAT-scan. Lucy zag al mensen nerveus de kamer inlopen. Mensen met problemen in hun botten, huid of met een mogelijke tumor. Nerveus zouden ze deze kamer inlopen, bang voor de uitslag. Een dokter in een witte jas en met grijs haar zou de angstaanjagende deur opendoen die veel groter zou lijken dan hij in werkelijkheid was. De zieke mensen die hier naar binnen zouden kijken zouden als eerst een groot, koud apparaat zien en nog angstiger worden. Bij die gedachte werd Lucy misselijk, maar ze bleef achter de anderen aanlopen, proberend de gevaartes van apparaten niet te zien en de vrouw niet te horen.

De dag was eindelijk voorbij. Snel zou Lucy het kille ziekenhuis kunnen verlaten. De twee groepen kwamen weer samen in de kamer met de stoelen. De eerste groep was er al toen de tweede groep kwam aanlopen. Sven zat in de gang op een stoel. Hij was wit en staarde naar de grond. Een lerares zat erbij. Hij voelde zich niet goed en bleef op de gang zitten. De rest van de groep liep het lokaal binnen. Lucy keek op de klok. Het was acht uur.  Eén van de leraren bedankte het ziekenhuispersoneel en gaf ze een presentje. G3 klapte toen ze het gaf, behalve één jongen. Tom leek het niet eens gehoord te hebben, doof voor het lawaai dat G3 maakte keek hij vanaf zijn stoel naar de gang. Naar Sven.

Lucy liep naar buiten. Het was inmiddels koud geworden. Ze ademde eindelijk de frisse lucht in. Zonder om te kijken reed ze naar huis.


Het Mierennest

Lucy fietste naar school. Het hagelde en de kille wind raasde langs haar heen. Ze had het niet door. Ze dacht aan de toets die ze die dag zou hebben. Het was een moeilijke toets en ze mocht geen onvoldoende halen anders zou ze niet over kunnen gaan.

Op school aangekomen zette ze haar fiets in de stalling. De school zag er verlaten uit. Ze was vroeg. Het licht in de kluisjeskelder was uitgevallen, ze hoorde mensen schreeuwen. Ze voelde zich duizelig worden van het geluid, nam diep adem en liep door de openstaande deuren de donkere kelder in. Op de tast vond ze haar kluisje. Het werd drukker. Ze wurmde zich langs de andere leerlingen door de deur de school binnen.

De leraar hoorde de klas al van een afstand roepen en schreeuwen. Hij kwam de klas binnen. Hij legde stil zijn tas neer. Hij ging voor de klas staan en schreef wat op het bord. Hij probeerde het kabaal te negeren, maar dat werd steeds moeilijker. Timmie en Linda schreeuwden boven alles uit en Lisanne zat op haar mobiel. De hele les bleef ze op facebook achter haar boek.

Meneer Laegens keek eindelijk de klas in. Hij wachtte tot het stil werd. Langzaam werd G3 wat rustiger, maar stil werd het de rest van de les niet meer. Meneer Laegens probeerde wat uit te leggen, maar gaf het uiteindelijk op toen hij doorhad dat niemand meer luisterde en ging achter zijn bureau zitten. Hij zette een film op. Hij wachtte tot de les voorbij was en keek naar het scherm, naar een film dat hij al een paar keer had gezien. Toen de bel ging, steeg het geroezemoes weer op terwijl iedereen langzaam zijn tassen in ging pakken.

De volgende les kwam iedereen druk pratend binnen. G3 ging kakelend op hun stoelen zitten. Meneer Karben schreeuwde luid en de hele klas was in één keer stil. Timmie begon te lachen. Hij infecteerde de hele klas en het geroezemoes begon weer. Eensgezind. Iedereen sprak, alle groepjes binnen de klas. Als een mierennest waren ze samen. Ze volgden elkaar in cirkels, zonder begin of eind, zonder doel, maar consequent en vastbesloten.

Meneer Karben begon met zijn uitleg en het Mierennest werd stil. Lucy staarde naar de klok. Nog 50 minuten. Dit was het laatste uur, dus dan zou G3 vrij zijn. Morgen zou het allemaal weer op nieuw beginnen, maar de tijdelijke vrijheid van het moment verheugde haar.

De volgende dag reed Lucy over de dijk. Mevrouw van der Vaart had de opdracht gegeven ergens anders heen te gaan vandaag. De hele klas zou afspreken bij de Wetlands om inspiratie op te doen voor een verhaal voor een schrijfwedstrijd. Lucy reed nou al een kwartier rond. Ze was al veel te laat. Nog steeds zag ze niemand. Het was zacht weer. De zon scheen niet.
Ze was al tien minuten te laat toen ze Evert en Karel tegenkwam. Zij dwaalden ook al een tijd rond zonder iemand te hebben gezien. Ze belden verschillende mensen uit hun klas, maar zonder resultaat.
Nadat ze eindelijk wisten waar ze moesten zijn, waren ze bijna twintig minuten te laat. Mevrouw van der Vaart kwam hen tegenmoet lopen. ‘Ga maar naar de rest en niet beginnen met praten.’ Ze gehoorzaamden en begonnen niet met praten, dat lieten ze aan hun klasgenoten over. ‘Echt newbs jullie!’ Hoorde Lucy Timmie zeggen tegen Evert en Karel.



De onschuld


‘Timmie: 8
Evert: 6,7
Kim: 3
Niet zo goed geleerd Kim?’
Meneer van Maurik las de cijfers op van de vorige toets. Iedereen was stil.
‘Linda: 5,3
Lucy: 4,2’
Lucy schaamde zich er niet voor dat de hele klas haar lage cijfer had gehoord. Straks was iedereen het weer vergeten. Niemand kan de cijfers van de hele klas onthouden.
‘Lisanne: 9,6’
De klas keek om naar Lisanne. Trots keek ze om zich heen. ‘Nerd’ plaagde Timmie haar.

‘Oké, stil allemaal! Degenen die één van de techniek profielen hebben gekozen gaan een dag naar TU Delft en degenen die één van de maatschappij profielen hebben gekozen gaan een dag naar Rotterdam.’

De volgende dag stond Lucy met iedereen die een maatschappij profiel had gekozen op de bus te wachten.
Het was koud en schemerig. De lucht was kil en grijs. Ze trok de kraag van haar jas hoger op.
De bus kwam aanrijden. Niemand bewoog. Toen de bus stopte lazen de leraren alle namen op en stapte iedereen rustig in. De bussen werden voller en het geluid oorverdovender. Lucy deed de oortjes van haar telefoon in en speelde muziek. 

Ze keek op haar mobiel. Al een half uur waren ze onderweg. Opeens hoorde ze een jongen naast haar roepen: ‘Waar is m’n mobiel? Najib? Heb jij hem gestolen?’ Lucy keek opzij. De jongen stond op en keerde de zakken van zijn jas om. ‘Ga zitten!’ siste de lerares. Hij keek niet op. Hij pakte een bus deo en spoot naar Najib. Die trok zijn shirt over zijn neus. Lucy zuchtte en keerde haar hoofd af.
Ze keek op haar telefoon. Precies tien minuten later. Reeds 40 minuten waren ze onderweg. ‘Gevonden!’ riep de jongen triomfantelijk terwijl hij zijn mobiel uit zijn broekzak viste.

Lucy liep samen met Najib en Kim en Evert, Pauline en Norali door het museum in Rotterdam. Lucy bleef staan voor een schilderij. Er stond een man op geschilderd. Hij had maar één schoen aan en afgedankte kleren. Voor hem lag een geplaveid pad. Aan het einde van het pad lag een bordeel. Bij het bordeel hing een onderbroek aan het raam. Een man stond tegen de muur te pissen. Naast het geplaveide pad lag een bospaadje waar al gras op begon te groeien. Het werd niet vaak bewandeld. Erachter lagen weilanden. Als hij daarheen zou gaan zou hij als hardwerkende boer geld kunnen verdienen. Hij zou dan mooie kleren en twee schoenen aankunnen. Terwijl Lucy zich stond te bedenken welk pad de man zou kiezen hoorde ze Najib en Kim lachen. Ze liep naar de ruimte waar zij stonden. Norali, Pauline en Evert kwamen ook aanlopen. Norali en Pauline barstten in lachen uit en Evert lachte verlegen. Er hing een groot schilderij van een naakt meisje in de hal. Het was een meisje van 6 die in pastelkleuren was getekend. Ze had een teddybeer vast. Lucy lachte niet. Ze bekeek het schilderij aandachtig. Terwijl ze woorden als ‘pedo’ hoorde van haar klasgenoten, wat waarschijnlijk sloeg op de schilder, zag ze de grote blauwe ogen van het meisje. Het schilderij liet duidelijk onschuld zien. Ze stoorde zich niet aan het lachen van haar klasgenoten. Ze keek naar de ogen van het meisje, toen naar haar blonde vlechten en toen naar de teddybeer in haar hand. Eeuwige onschuld.


Sarah

Het was de op één na laatste dag voor de kerstvakantie. Lucy, Karel en Luna werkten aan kerststukjes. Morgen was er een markt. Ze gingen er voor het goede doel kerststukjes verkopen. Ze waren al twee uur hard aan het werk toen Lucy weg moest. Karel en Luna zouden nog een half uurtje doorwerken.
De volgende dag werd ze om half zeven wakker. Ze gingen vandaag met G3 kerst vieren en daarna was de markt. Ze werd gebeld. Het was Lisanne. Er was gisteren een meisje uit atheneum drie aangereden. Haar naam was Sarah. Lucy kende de naam niet. Ze was op slag dood. Op school zouden ze er verder over praten. Lucy reed naar school. Ze reed tegen een auto aan die voor haar stond. De bestuurder wachtte tot hij de rotonde op kon. De bestuurder keek haar boos aan. Lucy merkte het niet. Het maakte niet uit. Op school stond Pauline te huilen. Zij had Sarah wel gekend. In de klas stond haar foto op het bord. Lucy had het meisje wel eens op school zien lopen, maar meer niet. Mevrouw van der Vaart vertelde wat over Sarah. Toen ze stil was begon Lucy te denken. Het meisje zat in de derde. Ze was blijven zitten. Ze waren in dit jaar bezig met profielen uitkiezen. Sarah had het waarschijnlijk al geweten als ze het het jaar ervoor ook al had moeten doen. Niemand ging naar school voor de lol. Dat deed je zodat je later een goede baan kon krijgen. Met de profielen kiezen werd ook gekeken naar wat je later wilde worden. Dit hele jaar draaide niet om het nu, maar om de toekomst. Een toekomst waar Sarah zo mee bezig moest zijn geweest. Een toekomst die ze nooit meer zou krijgen. Lucy dacht aan Sarahs moeder. Die had zitten wachten tot haar dochter thuis zou komen. Niet wetend dat ze nooit meer thuis zou komen. Lucy voelde dat ze huilde. Het gaf niet. Norali  vroeg haar of ze Sarah had gekend, omdat ze nu als één van de weinigen zat te huilen. Lucy wist niet hoe ze het uit moest leggen. ‘Nee. Ik weet niet waarom ik moet huilen.’


Trier

Het was maandagochtend, kwart over acht. Lucy keek naar de klok. Ze wachtte op vrijheid, al had ze net twee weken vakantie gehad. Sven en Tom waren ergens om aan het lachen. Lucy keek ernaar. Ze had niet door dat ze staarde. De rest van de klas ook niet.
Niemand had het meer over Sarah. Alsof ze nooit bestaan had.
Morgen kwam het reisje waar iedereen op gewacht had. Vwo 3 ging drie dagen naar Trier. Mevrouw van der Vaart stond voor de klas. Als een havik keek ze rond. Niemand zei iets. ‘Morgen gaan we naar Trier..’ begon ze. Verder kwam ze niet. G3 had in één klap besloten dat ze allemaal tegelijkertijd zouden gaan praten. De klas was op de gang te horen. Mevrouw van der Vaart kreeg het snel stil en legde kort de regels van het Kolpinghaus uit. Het Kolpinghaus was de plek waar ze zouden blijven slapen. Het lag midden in Trier.

De volgende dag vertrokken ze. Lucy deed haar oortjes weer in zodat ze de leerlingen niet hoefde te horen. De reis duurde langer. De buschauffeur zette een film op. De bus werd bijna stil. Lucy keek niet. Ze keek naar buiten. Op de eerste dag zouden ze Wie Is De Mol spelen. Ze was door meneer van Lith gebeld twee dagen van tevoren. Zij zou een mol zijn. Ze had een mail gekregen waarin stond wat ze als mol zou kunnen doen en wanneer.

Ze kwamen aan. Het spel werd kort uitgelegd.
Aan het eind had haar groepje noch verloren noch gewonnen.  Na het eten ging ze met haar vriendinnen naar haar kamer. Ze nodigde Karel en twee vrienden uit en ging op haar kamer een spel spelen. Met z’n zessen zaten ze om een tafel. De kamer was net wat te klein. Twee zaten op een bed. Ze speelden UNO. Lucy speelde niet mee. Ze keek liever toe.

De volgende dag moesten ze vroeg op. Lucy was vroeger wakker. Na het ontbijt werd duidelijk wat er gedaan moest worden. Foto’s maken. Ingedeeld op intelligentie. Lucy zat bij muziek. Een ander meisje maakte foto’s. Er werd een foto gemaakt van een straatmuzikant. Hij speelde de accordeon. De zon scheen niet. Voor zijn voeten lag een oude, versleten hoed. Het beeld deed treurig aan. De foto werd in zwart-wit gemaakt. Het meisje dat de foto’s maakten legde haar keuze hiervoor uit: ‘Als je de kleur van een foto weg haalt zie je de waarheid. Dat blijft over. Net als wanneer je make-up wegpoetst.’ Lucy had het zelf niet kunnen bedenken. Ze wist niet of het waar was, maar de foto klopte. Het meisje wist wat ze deed.
De volgende dag ging de groep naar een bos. Ze werden in groepen opgedeeld. Sommige gingen met een begeleider, andere niet. Lucy zat in een groep met Luna en drie atheneumers. Ze kregen een iPod mee. Op de iPod werd uitgelegd hoe ze moesten lopen en bij elke plek werd wat verteld. De zon scheen net door de wolken heen. Het was fris.
Toen ze weer terug waren scheen de zon hard. Het was warmer.
Eenmaal terug in Tiel nam Lucy afscheid van haar vrienden. Het was weekend.


Het Mierennest, het einde

Lucy had een definitief profiel gekozen. Volgend jaar zou een nieuw jaar beginnen. De vierde. Met haar gekozen vakken. Niet G3, het Mierennest, maar elke les weer andere leerlingen. Het ziekenhuis, Rotterdam, Sarah, Trier. Het was in het nu geweest. Volgend jaar zouden het verhalen worden. Het was goed, voor nu. Nu in het mierennest. Het heden. Morgen moest nog komen, vandaag is wat telt.
Lucy ging in de pauze op een trapje zitten. Niet in de aula. Daar was het te druk. Ze hoorde de mensen op de gang en in de aula schreeuwen. Ze werd er flauw van. Ze liep door de deur naar een rustig deel van de school. Samen met haar vriendinnen praatte ze wat. Het ging nergens over. De houten trap kraakte in het trappenhuis. Er lagen papiertjes en pakjes verspreid over de hele trap. Het zou leven uit moeten stralen, maar dat deed het niet. Het rook er naar zweet en eten. Het leek te leeg voor een school. Karel liep naar binnen. De labrador. Die zou er toch nog zijn, voor nu. Hij maakte een grapje. Lucy verstond het niet, maar lachte toch mee. Het maakte niet uit waarom ze lachten. Ze lachten samen. Het ging om het moment. Volgend jaar zouden ze elkaar misschien veel minder vaak zien. Nu waren ze toch nog het Mierennest.
De bel ging. Het trappenhuis was koud. Ze liepen de trap op. Het hout kraakte nog meer. Naar de les. Nog acht weken te gaan. Nog acht weken het Mierennest. Het trappenhuis werd drukken, het geluid oorverdovender.

Lucy keek op de klok. Nog 47 minuten tot de les voorbij was. Hoe vaak zou ze hier op school nog op de klok kijken? Ging de tijd te langzaam of juist te snel?


Meneer Laegens hoorde de klas al van een afstand roepen en schreeuwen. Hij kwam de klas binnen en legde stil zijn tas neer. Hij ging voor de klas staan en schreef wat op het bord. Hij probeerde het kabaal te negeren, maar dat werd steeds moeilijker. Timmie en Linda schreeuwden boven alles uit en Lisanne zat op haar mobiel. De hele les bleef ze op facebook achter haar boek. Hij was het gewend.